Dit blijkt uit voorlopige cijfers over doodsoorzaken die het CBS publiceerd
In de eerste zes maanden van 2020 overleden ruim 86 duizend inwoners van Nederland. Dat is bijna 9 duizend meer dan in het eerste halfjaar van 2019 en ruim 5 duizend meer dan in dezelfde periode in 2018. De hogere sterfte valt samen met de corona-epidemie in Nederland. Vanaf maart tot en met juni 2020 stierven 7 797 mensen bij wie COVID-19, de ziekte veroorzaakt door het nieuwe coronavirus, was vastgesteld door de behandelend arts. Van nog eens 2 270 overledenen gaf de behandelend arts of schouwarts aan dat de doodsoorzaak vermoedelijke COVID-19 was. In totaal stierven dus 10 067 mensen bij wie vastgestelde of vermoedelijke COVID-19 de doodsoorzaak was. Van alle coronadoden ontving 60 procent zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en was 53 procent man. Dit blijkt uit voorlopige cijfers over doodsoorzaken die het CBS publiceerde.
De cijfers over doodsoorzaken zijn gebaseerd op doodsoorzaakverklaringen ingevuld door een arts. Het CBS ontvangt deze verklaringen via de gemeente waar het overlijden heeft plaatsgevonden. Op dit moment heeft het CBS van bijna alle overlijdens in de eerste helft van 2020 deze doodsoorzaakverklaringen ontvangen (meer dan 97,5 procent). Voor meer informatie: Hoe het CBS de doodsoorzakenstatistiek samenstelt in coronatijd.
Oversterfte volledig door nieuwe coronavirus
Uit de sterfteberichten die het CBS dagelijks ontvangt wordt geschat dat in week 10 tot en met 19 (2 maart tot en met 10 mei) bijna 9 duizend mensen meer overleden dan je in deze periode zou verwachten, de zogenoemde oversterfte. Op basis van de ontvangen doodsoorzaakverklaringen blijkt nu dat de oversterfte volledig veroorzaakt is door sterfte aan het nieuwe coronavirus.
Vanaf week 20 (11 tot en met 17 mei) was de totale sterfte op een vergelijkbaar niveau met die in eerdere jaren. Uit de ontvangen doodsoorzaakverklaringen blijkt dat nog 4,6 procent van de sterfte tot en met juni veroorzaakt is door het nieuwe coronavirus.
60 procent coronadoden ontving langdurige zorg uit de Wlz
Bijna 6 000 van de 10 067 mensen die tot en met juni stierven aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19, ontvingen langdurige zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). In week 15, op de piek van de sterfte in de eerste golf van de corona-pandemie, werd meer dan de helft van de overlijdens van Wlz-zorggebruikers veroorzaakt door vastgestelde of vermoedelijke COVID-19. Bij de rest van de bevolking (niet Wlz-zorggebruikers) vond de piek iets eerder plaats en werd een derde van de overlijdens veroorzaakt door COVID-19.
Meer mannen dan vrouwen overleden aan COVID-19
Ruim de helft van de overledenen aan vastgestelde en vermoedelijke COVID-19 tot en met juni was man: 5 345 mannen (53 procent) tegen 4 722 vrouwen (47 procent). Ook relatief gezien, per 100 duizend inwoners, overleden in alle leeftijdsgroepen meer mannen dan vrouwen. Onder 75- tot 80-jarigen stierven relatief bijna 2 keer zo veel mannen als vrouwen aan vastgestelde COVID-19.
De gemiddelde leeftijd van overleden mannen bij wie COVID-19 was vastgesteld was 79,7 jaar, bij vrouwen 83,8 jaar. Bij vermoedelijke COVID-19-slachtoffers lag de gemiddelde leeftijd van de overledenen iets hoger: 81,8 jaar bij mannen en 84,4 jaar bij vrouwen.
Informatiebronnen CBS en RIVM
Op basis van GGD-meldingen rapporteerde het RIVM voor week 10 tot en met 26 (2 maart tot en met 28 juni) 6 115 overledenen aan COVID-19. Het CBS registreerde in dezelfde periode op basis van doodsoorzaakverklaringen 7 790 overledenen bij wie COVID-19 is vastgesteld. Dat de cijfers van het CBS en het RIVM verschillen heeft meerdere mogelijke oorzaken. Ten eerste, er kunnen overledenen zijn bij wie de arts op basis van het klinisch beeld COVID-19 aangaf als doodsoorzaak zonder dat dit door een laboratoriumtest is bevestigd. Die overledenen ontbreken dan in de RIVM-cijfers. Ten tweede, overledenen bij wie COVID-19 was vastgesteld (ook met een positieve laboratoriumtest) zijn mogelijk niet (direct) gemeld bij de GGD en ontbreken daardoor in de cijfers van het RIVM. De gemelde COVID-19 sterfte aan het RIVM over eerdere periodes kan nog regelmatig veranderen door nagekomen meldingen.
Sterfte aan andere doodsoorzaken
Uit de voorlopige cijfers blijkt dat tijdens het eerste halfjaar van 2020 ongeveer evenveel mensen overleden aan nieuwvormingen (waaronder kanker), hart- en vaatziekten, een psychische stoornis of ziekte van het zenuwstelsel (zoals dementie) als in dezelfde periode vorig jaar. Het aantal mensen dat overleed aan ziektes van ademhalingsorganen daalde vanaf april licht. Ook het aantal niet-natuurlijke doodsoorzaken, zoals ongevallen, zelfdodingen, moord en doodslag bleven bijna onveranderd. Definitieve conclusies kunnen getrokken worden als de cijfers over sterfte naar doodsoorzaken compleet zijn.