Een spoedbevalling is een bevalling waarbij medisch wordt ingegrepen, met bijvoorbeeld een keizersnede of een vacuümpomp

Op een gegeven moment begon het gynaecoloog Sanne Gordijn op te vallen dat vrouwen die weinig risico op een spoedbevalling hebben, na een ruggenprik toch vaak een spoedbevalling kregen, omdat er kans was dat de baby zuurstoftekort had. Samen met haar collega Wessel Ganzevoort van Amsterdam UMC en hun team heeft ze dit verder onderzocht.

Een spoedbevalling is een bevalling waarbij medisch wordt ingegrepen, met bijvoorbeeld een keizersnede of een vacuümpomp, legt Sanne Gordijn uit. ‘Er zijn twee belangrijke redenen voor een spoedbevalling: de bevalling vordert niet of de gynaecoloog schat in dat er een zuurstoftekort ontstaat bij de baby. Dat laatste wordt ook wel foetale nood genoemd.’ Sanne Gordijn en Wessel Ganzevoort lieten in hun onderzoek de spoedbevallingen vanwege het niet-vorderen van de bevalling, buiten beschouwing.

Verband ruggenprik en spoedbevallingen?
Uit eerder onderzoek blijkt al dat het aantal kunstverlossingen, meestal zijn dit bevallingen met vacuümpomp, toeneemt na een ruggenprik. Over de toename van keizersneden omdat de baby mogelijk zuurstoftekort heeft, was tot nu toe nog niet veel bekend. Door het onderzoek van Sanne Gordijn en Wessel Ganzevoort weten we hier nu meer over.

Na ruggenprik drie keer zoveel spoedbevallingen als zonder pijnstilling
‘Na een ruggenprik bleken er drie keer zo veel spoedbevallingen vanwege een mogelijk zuurstoftekort bij de baby, ten opzichte van bevallingen zonder pijnstilling’, vertelt Sanne. ‘In vergelijking met bevallingen met andere vormen van pijnstilling, hadden vrouwen na een ruggenprik bijna twee keer zo vaak een spoedbevalling.’ De resultaten van hun onderzoek publiceren Sanne Gordijn en Wessel Ganzevoort deze week in het wetenschappelijke tijdschrift Ultrasound in Obstetrics and Gynaecology. 

Twee studies met hetzelfde resultaat
De onderzoekers deden voor dit onderzoek twee studies. In de eerste studie bekeken zij de gegevens van alle geboortes in Nederland van 2014 tot en met 2018 met zwangerschappen van 36 tot 42 weken; in totaal ging dit om bijna 630.000 bevallingen.  Daarnaast analyseerden zij de gegevens van een eerder onderzoek naar de effectiviteit van de ruggenprik. In dit onderzoek kreeg via loting de ene groep vrouwen wel een ruggenprik en de andere niet. Sanne Gordijn: ‘In beide studies zagen we hetzelfde patroon: er is een significant verhoogd risico op een spoedbevalling vanwege het vermoeden op zuurstoftekort bij de baby na een ruggenprik.’ 

Mogelijke verklaring
‘Eén van de belangrijkste bijwerkingen van de ruggenprik is een daling van de bloeddruk bij de vrouwen’, vertelt Sanne. Bij een bloeddrukdaling kan ook de doorbloeding van de placenta (moederkoek) verminderen. Dit kan leiden tot minder zuurstof voor de baby; dat is te zien aan de hartslag van de baby op het hartfilmpje tijdens de bevalling. Sanne Gordijn: ‘We denken dus dat een verminderde doorbloeding van de placenta een mogelijke verklaring is voor het verhoogde aantal spoedbevallingen na een ruggenprik. Daar past ook bij dat we zien dat hoe kleiner de baby is en dus hoe groter de kans dat de moederkoek al niet optimaal werkt, hoe groter de kans op zo’n spoedbevalling vanwege het vermoeden op zuurstoftekort. Het exacte mechanisme wordt uit deze studies niet duidelijk.’

Ruggenprik blijft nodig als effectieve pijnbestrijding
Sanne Gordijn wil de waarde van een ruggenprik absoluut niet in twijfel trekken: ‘Een ruggenprik is waardevol en de meest effectieve pijnbestrijding voor vrouwen die dat nodig hebben.’  Volgens haar blijft dan ook overeind dat vrouwen de ruggenprik moeten kunnen krijgen als zij dat nodig hebben. ‘Het is wel belangrijk om goed geïnformeerd te kiezen voor een vorm van pijnstilling. Aangezien er tot op heden geen kennis was over een mogelijke relatie met spoedbevalling vanwege verwacht zuurstoftekort bij de baby, werd dit eerder niet meegenomen in het advies van gynaecologen en verloskundigen en de overwegingen van vrouwen.’

Lees hier de wetenschappelijke artikelen over dit onderzoek:

Studie 1
Studie 2

Bron: UMCG