In een internationaal onderzoek geleid door wetenschappers van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) zijn voor het eerst genen gevonden die invloed hebben op de slag-tot-slag variatie in het hartritme.
De genen die een lage variatie in het hartritme veroorzaken blijken tevens de rusthartslag en de bloeddruk te verhogen, twee bekende risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Nature Communications heeft de uitkomsten van dit onderzoek14 juni gepubliceerd.
Een lage variatie in het hartritme is een voorspeller van hart- en vaatziekten, nog steeds een van de twee belangrijkste doodsoorzaken. De resultaten geven meer inzicht in de verschillen tussen mensen in de werking van het autonome zenuwstelsel dat een centrale rol speelt bij het ontstaan van stress. De gevonden genen beïnvloeden de werking van de autonome zenuw in het lichaam die het hart tot rust brengt na spanning en inspanning. Bij een gezond persoon is de variatie in de tijd tussen twee opeenvolgende hartslagen sterk verschillend. Hoe hoger de variatie van het hartritme, hoe minder de kans op hart- een vaatziekten.
Relatie hartritme en bloeddruk
Hoofdonderzoeker Ilja Nolte (UMCG): “We vonden genetische varianten in acht gebieden op het menselijke genoom, waarvan we nu met grote zekerheid kunnen zeggen dat ze de variatie in tijd tussen twee hartslagen (hartslagvariabiliteit) beïnvloeden. Twee van die genen regelen de vuurfrequentie van pacemakercellen in de rechterboezem van het hart. Deze genen maken eiwitten die een rol spelen in de overdracht van de signalen die via de zenuwen van het brein naar het hart gaan en de slag-op-slag variatie in de hartfrequentie kunnen veroorzaken."
Volgens UMCG-hoogleraar Harold Snieder is de duidelijke relatie tussen genetische varianten voor de variatie in het hartritme en die voor bloeddruk een doorbraak: “Dit bevestigt het idee dat het autonome zenuwstelsel een grote rol speelt in het ontstaan van hoge bloeddruk.” De genetische varianten die de variabiliteit van de hartslag beïnvloeden, blijken voor individuen met voorouders uit Afrika of Latijns-Amerika niet anders te zijn dan die voor individuen met Europese voorouders. Het onderzoek bestond uit ruim 53 duizend deelnemers uit Europa en de Verenigde Staten die allen een hartfilmpje (ECG) lieten maken en bloed of wangslijmvlies hadden afgestaan voor DNA onderzoek.
Fysieke en mentale gezondheid
Volgens VU-hoogleraar Eco de Geus is het door deze vondst ook goed mogelijk om bestaande verwachtingen te testen over de rol van de autonome zenuwactiviteit met betrekking tot de fysieke en mentale gezondheid. De Geus: “Vooral als we de bevindingen combineren met onderzoek in ons Nederlandse Tweelingen Register waar we beschikken over bijzonder veel informatie over genen van een grote groep mensen. Met deze resultaten is het goed mogelijk oorzaak-en-gevolg relaties te testen zonder duur experimenteel onderzoek te doen.”