De onderzoekers hebben voor hun onderzoek plasmamonsters geanalyseerd van individuen met subjectieve cognitieve achteruitgang (SCD)

Wetenschappers van de University of New South Wales hebben de mogelijkheden onderzocht van een nieuwe biologische indicator voor de ziekte van Alzheimer. Deze indicator zou een hulpmiddel kunnen zijn voor voorspellingen over toekomstige ontwikkeling bij individuen naar ziekte van Alzheimer.

De onderzoekers hebben voor hun onderzoek plasmamonsters geanalyseerd van individuen met subjectieve cognitieve achteruitgang (SCD).  Mensen met subjectieve cognitieve achteruitgang (SCD) hebben een hoger risico op het ontwikkeling van dementie in vergelijking met cognitief ongeschonden individuen.

Amyloïde-bèta peptide
Biologische indicators die de ziekte van Alzheimer kunnen aangeven bij mensen met een intact cognitief vermogen, zijn essentieel voor toekomstige klinische benaderingen. 

Afzettingen van plaques van de peptide Aβ-42 in de hersenen worden sterk geassocieerd met verlaagde hersenvochtconcentraties (CSF). Hierdoor wordt de Aβ42-concentratie in hersenvocht over het algemeen gebruikt als een vloeibare indicator voor de ziekte van Alzheimer. Helaas vereist dit een invasieve punctie, waardoor het gebruik ervan wordt beperkt. Hierdoor is er een dringende behoefte om voor de ziekte van Alzheimer andere indicators te identificeren, die op bloed in plaats van op hersenvocht zijn gebaseerd. 

Misvouwing van de structuur van de Aβ-peptide zou kunnen dienen als een aanvullende indicator voor het vroeg ziektestadium. In vitro werd namelijk aangetoond dat de plaques aanvankelijk worden gevormd door onjuiste vouwing van de Aβ-peptide, waardoor de peptide een afwijkende structuur krijgt. Deze structurele verandering triggert het samenvoegen tot veel grotere bundels eiwitmoleculen: de plaques. 

Het verkeerd vouwen van de Aβ-peptide begint meestal 15-20 jaar voordat klinische symptomen van de ziekte optreden. Aβ-misvouwing zou daarom een veelbelovende indicator kunnen zijn om mensen met een hoog risico in de zeer vroege stadia van de ziekte van Alzheimer te identificeren.

Waaruit bestond het onderzoek?

In totaal werden 236 plasmamonsters ontvangen van individuen van het Amsterdam Dementia Cohort and SCIENCe-project. De inclusiecriteria voor dit onderzoek omvatte een basisdiagnose van subjectieve cognitieve achteruitgang (SCD), en een vervolgdiagnose die ofwel SCD of milde cognitieve stoornis (MCI) of Alzheimer-dementie (AD) bevestigde. Het totale aantal proefpersonen die in aanmerking kwamen voor opname in het huidige onderzoek, was 203. De leeftijd van de proefpersonen was gemiddeld 61 ± 9 jaar, en 57% was man. 

De proefpersonen werden tussen 2000 en 2016 verwezen naar het Alzheimercentrum in Amsterdam vanwege cognitieve klachten, waar ze grondig werden onderzocht op hun neurologisch, fysiek en neuropsychologisch functioneren. Verder werden er MRI-scans van de hersenen gemaakt, en werd elektrische activiteit van de hersenen gemeten met EEG’s. 

Er werden ook analyses van Aβ1–42 waardes in hersenvocht (CSF) gemaakt.  De Aβ42-niveaus in het hersenvocht werden onderverdeeld in positief (minder dan 813 pg / ml) of negatief (meer dan 813 pg / ml). Voor dit deel van het onderzoek werden de plasmamonsters verspreid over een oppervlak met bepaalde antilichamen (HJ5.1 antilichamen) die zich specifiek binden aan structurele isovormen van de Aβ-peptide. De bloedplasmamonsters werden geanalyseerd met een immuno-infraroodsensor.  De verschillende frequenties van deze sensor lieten zien bij welke plasmamonsters er sprake was van misvouwing in de structuur van de Aβ-peptide.

Na het basisbezoek werden de deelnemers van het onderzoek regelmatig onderzocht, inclusief herhaalde neurologische, fysieke en neuropsychologische beoordelingen. De klinische diagnose werd na elk bezoek opnieuw geëvalueerd met behulp van geldige diagnostische criteria. Klinische progressie werd gedefinieerd als de verandering in diagnose naar milde cognitieve stoornis (MCI) of AD-dementie. 

Resultaten
Van de SCD-proefpersonen, die niet de ziekte van Alzheimer ontwikkelden, vertoonden 51 proefpersonen normale vouwpatronen, de grootste groep vertoonde weinig misvouwing, en 52 proefpersonen vertoonden een hoge mate van misvouwing. In de groep die binnen 6 jaar na follow-up was geconverteerd naar MCI / AD, vertoonden alle 22 proefpersonen al een misvouwing bij aanvang 

Van de 180 niet-geconverteerde SCD-proefpersonen waren er 51 met een normale secundaire structuurverdeling die vergelijkbaar is met die bij de niet-zieke proefpersonen. 77 proefpersonen vertoonden een lage misvouwing en 52 proefpersonen hadden een hoge Aβ-misvouwstatus. 

De misvouwing van de Aβ-peptide indicator voorspelde correct alle 22 converters binnen de 6 jaar na follow-up. Bij proefpersonen met een normale misvouwing werd één converter waargenomen. Deze persoon kreeg de ziekte na 9.15 jaar. 

Wat ook bleek uit de onderzoeken, was dat de gemiddelde progressietijd van SCD naar MCI of AD-dementie korter was wanneer er zowel misvouwing van Aβ was als afname van CSF-waardes. Wanneer Aβ-misvouwing en normale CSF-waarden werden waargenomen, was de gemiddelde progressietijd 3,9 ± 2,8 jaar, maar wanneer Aβ-misvouwing én lagere CSF-waardes werden geregistreerd, werd een veel kortere progressietijd van 1,8 ± 1,2 jaar waargenomen.

Alle patiënten van de onderzoeksgroep die binnen 6 jaar MCI of AD-dementie hadden ontwikkeld, vertoonden Aβ-misvouwing bij aanvang van het onderzoek. 

De Aβ-indicator zou dus mogelijk een niet-invasief en kosteneffectief alternatief kunnen bieden voor het screenen van vroege pathologische veranderingen van personen met subjectieve cognitieve achteruitgang.